“Voegwerk aan gevel monumentaal pand is iets bijzonders”
Na tweeënhalf jaar restaureren opende Museum Paulina Bisdom van Vliet in Haastrecht weer zijn deuren. Ook het voegwerk in de voorgevel werd aangepakt. Voeger Philip van Horik vernieuwde de supersmalle stootvoegen in het statige negentiende eeuwse pand. Uitdaging: de kleur van het nieuwe voegwerk exact afstemmen op de oude voegen. In droge toestand, maar ook bij regen. Van Horik: “De gevel mag geen lappendeken worden.”
Philip van Horik restaureert de supersmalle stootvoegen van museum
Tekst: Hans Fuchs
Foto’s: Kees Stuip
Het restaureren van het voegwerk, bijna had het museum er van afgezien. Te heikel, besloot het adviesbureau van het museum toen de vraag op tafel lag of ook de uitgesleten stootvoegen moesten worden gerestaureerd. Want: voegwerk vernieuwen in historische panden, dat gaat nog wel eens mis. Verkeerde mortel, afwijkende kleuren: het bureau had in het verleden al een paar slechte ervaringen opgedaan. Hun advies aan de opdrachtgever: “Niet te veel aan doen”.
Maar dat was buiten voeger Philip van Horik gerekend. De naamgever van Van Horik Voegwerken in Poortugaal wist, samen met aannemer Remon van Beek van Beekbouw BV, het adviesbureau te overtuigen om het voegwerk in de voorgevel wél aan te pakken. Van Horik en Van Beek gaven het adviesbureau uitleg over de mortel die zij wilden gebruiken en lieten met monsters zien hoe de museumgevel op correcte wijze gerestaureerd zou kunnen worden.
Het adviesbureau ging overstag.
De kunst van goed voegen
Philip van Horik kent de terughoudendheid als het gaat om het vervangen van voegwerk: “Ik zie het de laatste tijd vaker. In dit project was het vooral onzekerheid over de kleur van de mortel en het behoud van de smalle stootvoegen. Daar gaat het inderdaad nog wel eens fout. Zaak is om een mortel toe te passen die zoveel mogelijk overeenkomt met de oorspronkelijke mortel. En je mag geen cement toevoegen: je moet voor het voegwerk met kalk werken, net als in het historische voegwerk zelf.”
De voeger uit Poortugaal licht toe wat de kunst is van goed voegwerk in historische gevels: “De uitdaging is om overeenstemming te bereiken tussen de kleur van het oude en het nieuwe voegwerk in droge toestand. Maar ook bij regen moet het blijven passen. De gevel mag geen kleurige lappendeken worden.”
Naar de vuilige kleur van nu
Dezelfde mortel toepassen als vroeger, dat klinkt voor de hand liggend. Maar dat het in de restauratiepraktijk met nieuw voegwerk nog wel eens fout uitpakt, is het beste bewijs dat de zoektocht naar de juiste mortel niet altijd eenvoudig is.
“De stootvoegen zijn hier maar één tot twee millimeter breed. Dat vergt veel concentratie. Ik ken collega’s die dan zeggen: “Mij nie bellen”.”
Philip van Horik vertrouwt voor zijn voegwerk aan historische gevels op Bremer Muschelkalk en Tubag traskalk. Daarmee kon Van Horik in Haastrecht de kleur van de stootvoegen afstemmen op de bestaande lintvoeg: “De Bremer Muschelkalk is wat crèmeachtig , de Tubag traskalk is bruinig, grijzig. Daarmee ben ik gaan mengen naar de oorspronkelijke kleur. Dat wil zeggen: naar de kleur van nu, na 150 jaar blootstelling aan weer en wind. Oorspronkelijk was het voegwerk lichtgekleurd, door de witte schelpkalk in de mortel. Maar ook mortel ontwikkelt een patina. Ik heb dus op kleur gemengd naar het huidige kleurbeeld, naar de, ik noem het maar, vale, beetje vuilige kleur van nu.”
Links naar kennis over voegen
Tubag traskalk is in de vakhandel gewoon verkrijgbaar. Bij de Bremer Muschelkalk ligt dat anders. Tot vijftien jaar geleden gebruikte Philip van Horik schelpkalk uit Harlingen: “Ongeveer 15 jaar geleden sloot die schelpkalkfabriek. We kregen te horen dat voegers in noordwest Duitsland een vergelijkbare schelpkalk gebruikten. Dat was de Bremer Muschelkalk. Ik zag hier in de praktijk mensen van alles en nog wat in de gevel stoppen. Via via hebben we er toen voor gezorgd dat de Bremer Muschelkalk in ons land op de markt werd gebracht.”
De schelpkalk uit Bremen beschikbaar maken voor Nederlandse voegers, het tekent de betrokkenheid van Van Horik bij zijn vak. Op de website van zijn voegbedrijf richtte hij een pagina in met links naar vakkennis over voegen, vooral afkomstig van de Rijksdienst voor cultureel erfgoed. Van Horik: “Ik heb ooit besloten om zoveel mogelijk informatie in te winnen over mijn vak. Bij architecten en andere partijen is specifieke kennis over voegen vaak niet of onvoldoende aanwezig. Zodoende kan ik nu ook gedegen advies geven. Bijvoorbeeld over de juiste aanpak van de gevel van het museum in Haastrecht.”
Voegersfamilie uit Rotterdam
Philip van Horik is al dik veertig jaar voeger. Hij voert klussen uit met een netwerk van collega’s en biedt, met eigen steiger, ook andere geveldiensten aan, zoals reinigen, impregneren en gevelherstel. “Ik heb het vak in de praktijk geleerd.”
Voegen zit al generaties in de genen van de familie, vertelt Philip van Horik. Dat gaat terug tot de negentiende eeuw. En in de twintigste eeuw was de familie Van Horik een van de grootste voegersfamilies van Rotterdam. Van Horik is in de regio dan ook niet de enige voeger met die achternaam: “Allemaal verwant.”
Voegspijker afslijpen
In Museum Paulina Bisdom van Vliet pakte Philip van Horik alleen de uitgesleten stootvoegen aan. De lintvoegen waren voor 98% intact. Daar hoefde niets aan te gebeuren. Van Horik wijst op een bijzonderheid van de stootvoegen in Haastrecht: “Die zijn in dit gebouw maar één tot twee millimeter breed. Normaal is een breedte van vier à vijf, soms zes millimeter. Hier heeft die smalle stootvoeg puur een esthetische achtergrond. Het oogt strakker en rijker, je ziet het wel vaker bij statige gevels waar een berg geld in kon worden gestoken. Om het karakter van zo’n gevel te behouden, mag je die voegen niet breder maken. Om met zulke smalle voegen uit de weg te kunnen, moesten we een voegspijker afslijpen naar een breedte van 1 tot 2 mm. Daarmee konden we tussen de stenen werken. Je mag die bakstenen tijdens het voegen niet aanraken, je wilt geen mortelvlekken achterlaten. Dat vergt veel concentratie. Ik ken collega’s die er bloedzenuwachtig van worden en zeggen: “Mij nie bellen”.”
Snijvoeg
De oorspronkelijke voeg was een snijvoeg. Van Horik: “De historische verklaring voor de snijvoeg is, vermoed ik, dat de bakstenen in de Middeleeuwen vanuit het bakproces allerlei onregelmatigheden bezaten; de gebakken stenen waren dik, dun, breed. Met een snijvoeg kun je die verschillen goed uitvlakken en krijg je aan de gevel een gelijkmatig beeld.”
Zo’n snijvoeg, zeker niet iedereen kan dat. Van Horik: “Die zet je vanuit de hand op gelijk met het metselwerk en aan de binnenkant, ter hoogte van de onder- en de bovenkant van de baksteen, snijd je de baarden af. Je moet voor zo’n manier van voegen de interesse hebben om er iets moois van te maken.”
Steeds weer anders
Een monumentaal pand is altijd bijzonder om aan te werken, vertelt Philip van Horik: “Het is steeds weer anders. Je moet voor jezelf vooraf een beeld vormen: hoe moet het worden? En als het goed is uitgevoerd, zit het weer voor minimaal 50 jaar.”
Over de toekomst van het vak zegt Van Horik: “Ongetwijfeld is er in mijn vak instroom van mensen die interesse hebben in het vak en uiteindelijk zichzelf leren hoe je het doet.Er is een mbo-opleiding, maar werken als restauratievoeger, dat leer je uiteindelijk toch in de praktijk.”
Restauratie
Na een restauratie van tweeënhalf jaar ging Museum Paulina Bisdom van Vliet in mei van dit jaar weer open. Opgave van de restauratie: herstel van het museum en behoud van het karakter van het woonhuis, en tegelijk de slag maken om het gebouw te laten voldoen aan de wetten en eisen van nu.
Het statige Haastrechtse huis uit 1874 -1877 was het woonhuis van de familie Bisdom van Vliet. In 1923 overleed de laatste bewoonster, Paulina le Fèvre de Montigny Bisdom van Vliet. Een jaar later werd het woonhuis in gebruik genomen als museum, als vastgelegd in haar testament.
De restauratie van Museum Paulina Bisdom van Vliet omvatte o.a. funderingsherstel, vervanging houten begane grondvloeren, versteviging van de verdieping vloeren, het verhelpen van scheuren in de plafonds, binnen en buiten schilderwerk en aanpak van de verouderde installaties. Ook het historische papierbehang en de tapijten werden gerestaureerd.