60.000 nieuwe arbeidskrachten nodig in de bouw
Uit de EIB-studie ‘Trends op de bouwarbeidsmarkt 2024-2028’ blijkt dat er in de periode 2025-2028 60.000 nieuwe arbeidskrachten nodig zijn voor de beoogde bouwproductie. Opleidingen zijn belangrijk, maar vanaf 2027 zullen ook buitenlandse arbeidskrachten en zij-instromers nodig zijn.
De bouwarbeidsmarkt heeft sinds 2020 te maken met personeelsschaarste. Na een sterk oplopende spanning in 2021 leek de bouwarbeidsmarkt daarna in wat rustiger vaarwater te belanden, maar recent lopen de vacaturegraden weer op. Opmerkelijk is dat ook dit jaar de spanning niet is afgenomen, terwijl de productie met 2,5 procent is gedaald. De cijfers laten zien dat de productiedaling volledig is neergeslagen in een afname van de arbeidsproductiviteit, zodat de arbeidsvraag onverminderd hoog bleef.
Productiviteit na 2025 weer omhoog
Het EIB verwacht voor de komende jaren een groei van de arbeidsproductiviteit, mede door technologische ontwikkelingen. De regelgeving is een onzekere factor. In het algemeen is er een tendens tot aanvullende regulering met negatieve effecten op de arbeidsproductiviteit. Het kabinetsbeleid is echter gericht op vermindering van regeldruk. Als dit slaagt dan zal dat een positief uitwerken op de productiviteit. De klimaatambities vereisen een hogere stijging van de productiviteit dan het EIB verwacht. Mogelijk zullen de ambities moeten worden bijgesteld.
Hoofdrol voor opleidingen
Vanaf 2026 neemt de behoefte aan nieuwe arbeidskrachten weer duidelijk toe. Naast een stevige vervangingsvraag is er ook sprake van uitbreidingsvraag in samenhang met een groeiende productie. Zo zullen in de periode 2025-2028 in totaal zestigduizend nieuwe arbeidskrachten moeten worden aangetrokken in de bouwnijverheid. Vanuit de bouwopleidingen kan vijftigduizend nieuwe arbeidskrachten ingevuld worden. De overige tienduizend arbeidskrachten moet vanuit het buitenland en in concurrentie met andere sectoren gewonnen worden, waarbij dit geconcentreerd is aan het eind van de ramingsperiode. Bij de infrasector en ook bij enkele kleinere beroepen is de opgave naar verhouding groter, vanwege een minder gunstige ontwikkeling vanuit de opleidingen.